Wij danken God altijd om u allen, wanneer wij u gedenken bij onze gebeden.

1 Thessalonicenzen 1:2

De apostel Paulus schrijft zijn brief aan de gemeente te Thessalonica, de hoofdstad van een Romeinse provincie in het noorden van Griekenland. De brief begint met een dankzegging. Moet je je voorstellen wat Paulus hier eigenlijk zegt: Telkens als wij u gedenken in onze gebeden. Eigenlijk zegt hij letterlijk: Wij noemen u onophoudelijk in onze gebeden.

Allereerst iets over: onze gebeden. Voor ‘gebed’ worden in het Nieuwe Testament veel woorden gebruikt. Het meest komt voor een woord dat de betekenis heeft van: ontmoeting, gesprek (met God). In zo’n gebed worden zaken duidelijker door Gods onderwijzingen.

Maar in onze tafeltekst wordt een woord gebruikt, waar het accent meer ligt op: het samen komen voor Gods aangezicht voor een bepaalde zaak, b.v.: Uw Koninkrijk kome. Het is zoiets als: samenkomen om iets aan God voor te leggen. Dit woord wordt niet alleen vertaald met ‘gebed’ maar ook voor het aanduiden van de plaats die apart is gezet om te bidden. Vaak een plaats in de open lucht, in ieder geval een stil plekje. Als in de Bijbel dit woord gebruikt wordt voor de Joden, die te gering in aantal waren om een echte synagoge te bouwen, of waar de vrouwen graag apart samen kwamen voor gebed, dan wordt dat meestal vertaald met ‘gebedsplaats’. In onze tijd een plek, waar we bewust samen komen (gezamenlijk, eendrachtig), om bepaalde belangrijke zaken aan God voor te leggen, voorbede te doen.

Paulus zegt dat, als zij, een groep gelovigen dus, bijeenkomen om God bepaalde zaken voor te leggen, om voorbede te doen, zij God ‘danken’. Wat beleven wij eigenlijk, als we God voor iemand of voor een groep mensen ‘danken’? Het werkwoord dat Paulus hier gebruikt, beeldt een innige band uit: blij zijn met het feit dat we ons met elkaar verbonden weten in en door onze Heer. Het wonderlijke is dat dit niet inhoudt dat we blij zijn dat we zo veel aan elkaar hebben, maar dat we er voor elkaar mogen zíjn. Want dit werkwoord houdt ook in: de instelling om iemand in een gevaarlijke situatie te beschermen.

Nu zijn we, zoals de Bijbel ons leert, voortdurend in een gevaarlijke situatie, want Petrus zegt: Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden (1 Petrus 5:8). In dit besef willen zij daarom de Gemeente te Thessalonica ‘gedenken’. Dat betekent: tijd ervoor nemen om aan hen te denken, opmerkzaam te zijn, te waken over.

Paulus zegt hier dus zoiets als dat zij, telkens wanneer zij samenkomen op een plaats van gebed, hun aandacht wijden aan, opmerkzaam zijn op de gemeente te Thessalonica. En dat zij dan een dankbaar gevoel krijgen, dat God hen in de gelegenheid gesteld heeft om in de bres te staan voor deze mensen, en om hen voortdurend ‘de voeten te willen wassen’, zodat de boze geen vat op hen kan hebben. Jezus is hen hierin voorgegaan: Als Ik, jullie Heer en jullie Meester, je de voeten gewassen heb, moet je ook elkaars voeten wassen. Ik heb een voorbeeld gegeven; wat ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen (Joh.13:14,15).

Als we zo onze tafeltekst deze week biddend opzeggen, dan bidden we dus om een waakzame ziel voor elkaar en voor allen die op alle plaatsen de Naam van onze Here Jezus aanroepen. Dan staan we open voor het ontvangen van een waakzaam priesterhart.