Welzalig het volk dat de jubelroep kent, zij wandelen, HERE, in het licht van uw aanschijn; in uw naam juichen zij de ganse dag, en door uw gerechtigheid worden zij verhoogd.

Psalm 89:16 en 17

Wat een heerlijke tekst, deze week! Als je het met elkaar opzegt, dan jubelt en danst het in je hart. En het mag doordansen en jubelen, al de uren van de dag! Het woord ‘welzalig’ is ietwat ouderwets, past niet meer in ons taalgebruik. We kunnen het vertalen met: gelukkig of gezegend. En het is goed om te bedenken dat het woord ‘volk’ niet in de eerste plaats ‘natie’ betekent, maar zeker ook gewoon een groep mensen. En daarom betekent het verder: natie, krijgsvolk, bevolking.

De ‘jubelroep’ is niet alleen maar feestgeroep, maar in het algemeen het geven van een teken; om op te trekken. Vandaar ook krijgsgeschreeuw, als sein om tot de aanval over te gaan. Het is verder het geluid van een naderende storm, wat je waakzaam maakt. Als het een vreugdekreet is (op godsdienstige gronden), dan denken we aan een startsein, aan het elkaar mee nemen in de goede richting. De jubelroep is dus niet een gebeuren in een klein hoekje, maar dienstbaar aan de omgeving; een blij meenemen van de ander naar God toe. Gelukkig, ja gezegend, zijn de mensen die het startsein weten te geven om God groot te maken. Deze mensen worden gezegend, omdat ze de ander altijd mee weten te nemen naar Hem toe. Zulke mensen wandelen in het licht van Gods aanschijn.

Het werkwoord ‘wandelen’ heeft ook zo’n rijke betekenis. Het heeft niets te maken met een gezellig wandelingetje in de zonneschijn op zondagmiddag… Het betekent vooral: je laten meenemen om vertrouwd te raken met degene met wie je onderweg bent. Daarom ook: behoren tot het gevolg van God, behoren tot degenen die achter Hem aan gaan. Daardoor raken we bekend op Zijn wegen. Zeventien keer wordt dit werkwoord in de Bijbel eveneens vertaald met: gemeenschap hebben met…

Het woord ‘licht’ betekent vooral ochtendlicht, dus begin van de dag. Wat zijn wij gezegende, gelukkige mensen als we de dag beginnen met voor Zijn aanschijn te zijn. Dit houdt in, dat we bij het ontwaken ons bewust zijn dat we onder de hoede van Hem willen zijn, onder Zijn toezicht, tot Zijn beschikking willen zijn; vragend opzien naar Hem om, Hem volgend, te gaan verstaan wat Hij voor ons bedoelt. Dan juichen we de hele dag, dus zonder ophouden. ‘Juichen’ betekent zoiets als jubelen, blij zijn, je verheugen. Dat is heel wat anders dan blij doen.

De Bron van onze blijdschap mag zijn dat Christus onze Heer is; die de Naam boven alle naam ontvangen heeft, omdat Hij gehoorzaam is geweest tot de dood, ja, tot de dood aan het kruis (Fil 2:8,9). Bij ons heeft een naam niet zo veel waarde als in de Bijbel. ‘Naam’ in de Bijbel geeft iets weer van het wezen van de persoon, eigenlijk de persoon zelf. Als een jood het heeft over de Naam, dan bedoelt hij daarmee, heel eerbiedig, God Zelf. Het woord naam betekent dan ook: faam, roem, aanzien. Ja, het wordt zelfs gebruikt voor een gedenkteken, een monument. Maar dan heel duidelijk niet voor een gebeuren, maar uitsluitend voor een persoon.

Gezegend en gelukkig zijn dus de mensen, die in alles erop gericht zijn om zich te verheugen in de grootheid van God, omdat zij in alles wat zij zien een gedenkteken zien van Gods grootheid. Zulke mensen worden door Gods gerechtigheid verhoogd: grootgebracht, opgevoed door de rechtvaardiging, de redding die van God uitgaat. Als we ons heel de dag verheugen in de grootheid van God, doet ons dat groeien in Zijn genade, Zijn ‘gein’. Gein heeft te maken met de twinkellichtjes in de ogen van God, die je opmerkt, als je leert, om bij alles wat je doet, ook in het nieuwe jaar, naar Hém op te kijken, Hem te kennen op alle wegen die je gaat.