Want de HERE zelf zal vóór u uit trekken, Hij zelf zal met u zijn, Hij zal u niet begeven en u niet verlaten; vrees niet en word niet verschrikt.

Deuteronomium 31:8

De tafeltekst van deze week komt uit het laatste gedeelte van de vijf boeken van Mozes. Mozes is dan honderd en twintig jaar oud. Van zichzelf zegt hij: ‘ik kan niet meer uitgaan of ingaan’ (Deut. 31:2). Hij weet dat hij het beloofde land niet zal ingaan. Dit is niet omdat hij daarvoor te oud is, maar omdat hij tegen God gezondigd heeft door voor de tweede maal de Rots te slaan:

  • Exodus 17:6 Zie, Ik zal daar vóór u op de rots bij Horeb staan; dan zult gij op de rots slaan en daaruit zal water te voorschijn komen, zodat het volk kan drinken.
  • Numeri 20:8 Neem de staf en laat de vergadering samenkomen, gij en uw broeder Aäron; spreek dan in hun tegenwoordigheid tot de rots, dan zal zij haar water geven.

Omdat Mozes, de ‘zachtmoedigste van alle mensen’ (Num.12:3) ook de tweede keer op de rots sloeg, bedierf hij daarmee de geweldige profetische waarheid dat de Rots (Jezus Christus) ten tweede male niet als de Lijdende Knecht zou komen, maar als de Koning der koningen.

Mozes heeft in zijn leven telkens weer ervaren, dat God niet een God van verre is, maar dat Hij Zelf met de zijnen optrekt: En Mozes zeide tot Hem: Indien Gij zelf niet medegaat, doe ons vanhier niet optrekken (Exodus 33:15). Deze levenservaring geeft hij aan het volk Israël mee als zij, zonder hem, verder moeten trekken, het Beloofde Land in.

Wat hebben ook wij het nodig te beleven dat God ons niet ‘afscheept’ met mooie leefregels en wij dan maar moeten zien daar wat van terecht te brengen. Nee, ook voor ons geldt, dat God ons Zijn Woord heeft gegeven als een richtsnoer voor het leven van elke dag, maar dat wij daar niets van terecht zullen brengen, tenzij wij beleven dat Hij Zelf met ons mee trekt naar Zijn toekomst.

Hij zal ons niet begeven: niet aan ons lot overlaten. Hij zal ons niet verlaten: niet eenzaam achterlaten op de weg. Als het er soms op lijkt dat God ver weg is en de hemel als van koper is, vrees dan niet: laat je dan niet afschrikken door wat je onderweg tegenkomt. En laat je nooit ontmoedigen, niet door het wereldgebeuren, niet door eigen falen of wat dan ook, omdat je het immers zelf ervaren hebt: ‘Want de HERE Zelf zal vóór u uit trekken, Hij Zelf zal met u zijn, Hij zal u niet begeven en u niet verlaten; vrees niet en word niet verschrikt.’