En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken.

Hebreeën 10:24

Deze week worden we door onze tafeltekst opgeroepen om: op elkander acht te geven. Dat kan je op velerlei wijzen doen. Vaak wordt dat helemaal verkeerd gedaan. Want wat letten we maar al te graag op wat er ontbreekt of verkeerd is in de ander. Jezus zei hier over: Hoe kunt gij tot uw broeder zeggen: Broeder, laat mij de splinter, die in uw oog is, wegdoen, terwijl gij de balk, die in uw eigen oog is, niet ziet? Huichelaar, doe eerst de balk weg uit uw oog en dan zult gij scherp kunnen zien om de splinter in het oog van uw broeder weg te doen (Lukas 6:42).  Deze manier van acht geven op elkaar is dus een eigenschap van huichelaars… en dat willen we toch echt niet zijn!?

Nee, dit ‘op elkander acht geven’ heeft niets te maken met dit schijnheilige gepeuter aan de ander. Het heeft te maken met de ‘volle aandacht schenken’ aan de ander, niet om te zien wat er mogelijkerwijze ontbreekt, maar om ervoor zorg te dragen dat in de ander iets moois gaat ontstaan: liefde en goede werken.

Het woord ‘liefde’ heeft niets te maken met de betekenis die het in de gangbare taal heeft. Daar wordt van liefde gesproken als het gaat om het geboeid zijn in de andere sekse. Deze liefde, ‘eros’,  zelfs in de mooiste zin van het woord, komt in de Bijbel niet voor! Want het woord ‘eros’ betekent: verlangen, begeerte. Als er in de Bijbel gesproken wordt over liefde, dan is het altijd over de liefde die vrij is van de hebzucht, van de begeerte. Het woord ‘liefde’ dat in onze tekst gebruikt wordt, heeft te maken met: broederlijke liefde, genegenheid, het goedgezind zijn, welwillendheid.

De tekst van deze week roept ons op om ons zodanig te wijden aan elkaar, dat daardoor deze ‘broederliefde, de genegenheid en welwillendheid’ het juist gaat winnen van de hebberigheid. De hartstocht is een vuur, dat ontbrandt als gevolg van de fantasiewereld waarin we vluchten als we ons ongelukkig voelen. En natuurlijk wordt in de Bijbel niet gesproken over dit verterend vuur wat alles in brand zet wat maar branden kan…

De tafeltekst spreekt van een heel ander ‘aanvuren’. Dit aanvuren heeft de betekenis van aansporen, bemoedigen, richten op. De gezindheid waarmee we ‘acht slaan’ op de ander is dus niet aandacht-trekkerig, maar: richtend op het doel, het doel wat God met het leven van de ander heeft. En dat maakt dat het wegvluchten in hebberige fantasieën weggespoeld wordt door de liefde van God, die je niet uitkleedt, maar juist bekleedt met waardigheid en geluk! De aandacht die God wil dat we aan elkaar schenken, beknelt niet, maar vuurt aan om je te wijden aan de broederliefde; aan echte betrokkenheid en het ‘goedgezind zijn naar de ander toe’, waardoor we ruimte schenken aan elkaar om tot die volle ontplooiing te komen. Pas dan wordt de weg voor ons, door elkaar, geopend om tot datgene te komen wat de Bijbel weergeeft in het begrip: goede werken. Dit begrip komt 14 keer voor in het Nieuwe Testament. Er wordt nooit omschreven wat het inhoudt. Maar als we het zouden willen omschrijven, dan zouden we zeggen dat alle goede werken heel eenvoudig zijn samen te vatten in: alles wat je doet om de ander tot volle ontplooiing te brengen.

Dan ontstaat er weer een heel mooie vertaling van onze tafeltekst, die we hier dan ook graag neerschrijven: Laten we zo aandacht aan elkaar besteden, dat we elkaar aansporen om onbaatzuchtig lief te hebben en elkaar de ruimte te bieden om elkaar op te bouwen, geschikt te maken, voor het Koninkrijk van God.