Laten wij dan door Hem Gode voort­durend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht van onze lippen, die zijn Naam belijden.

Hebreeën 13:15

Het is goed om de tafeltekst van deze week in z’n verband te lezen: Het twaalfde vers vertelt ons over Jezus, die, als het Lam van God, Zijn bloed, Zijn leven heeft gegeven om ons te ‘heiligen’.

Wat hebben we vaak een verkeerde voorstelling van wat ‘heiligen’ eigenlijk inhoudt. Dit woord betekent: apart zetten van aardse, tijdgebonden dingen om louter aan God toegewijd te zijn. Als wij ons leven door het offer van Jezus laten heiligen, wordt ons leven losgemaakt van de tijdgebonden zaken: ons denken wordt dan niet meer bepaald door wat de wereld te bieden heeft, maar door het eeuwige.

Dit is het ‘vernieuwde denken’ waar de apostel Paulus van spreekt in zijn brief aan de Romeinen: ‘En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene’ (Romeinen 12:2). Heiliging is dus niet een zuur en saai gebeuren, maar een verrijking van ons leven van iedere dag, omdat het echt doel en zin aan ons leven geeft. We gaan verstaan wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene.

Jezus, die tegen de vrome Joden die Hem omringden, zei: ‘O, ongelovig geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn? Hoelang zal Ik u nog verdragen?’ (Marcus 9:19), had hen lief en bood hen Zijn Koninkrijk, het eeuwigheidsleven aan. Velen hebben Zijn aanbod aanvaard en met deze Joden, die zich lieten vervullen met het vernieuwde eeuwigheids-denken, stichtte Jezus Zijn Gemeente: ‘En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra (aanbidding) zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen’ (Mattheus 16:18).

In de brief aan de Hebreeën lezen we dat Jezus niet in Jeruzalem, maar buiten de poort geleden heeft. Dat doet ons denken aan de Israëlieten, op weg naar het Beloofde Land: Mozes nu nam een tent en spande haar voor zich uit buiten de legerplaats, ver van de legerplaats, en noemde haar: tent der samenkomst’ (Exodus 33:7). Ieder, die de Here zocht, ging uit naar de tent der samenkomst, die buiten de legerplaats was.

In Hebreeën 13:14 staat: ‘Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomstige’. Dan zoeken we niet langer erkenning van mensen, proberen we niet langer ons aannemelijk te maken: ‘… doch wij prediken een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, …’ (1 Kor.1:23). Dan willen we niet langer ‘geweldig’ zijn, maar leren roemen in zwakheid (2 Kor.12:9) en willen we Zijn smaad dragen (Hebreeën 13:13).

Nu wordt onze tekst pas duidelijk: Onze opdracht mag zijn om voortdurend door Jezus aan God een lofoffer te brengen, namelijk de vrucht van onze lippen, die Zijn Naam belijden. ‘Voortdurend’ betekent: zonder ophouden. Want als onze lippen (onze mond die van Zijn Liefde spreekt) Zijn Naam belijden (vrijuit spreken), zal ons dat niet zonder vrucht laten; die vrucht is het resultaat van ons vrijuit spreken over Hem. Als wij leren om onze weg te laten bepalen door de vernieuwing van ons denken, zal God zelf zielen aan de Gemeente van Christus toevoegen: ‘En de Here voegde dagelijks toe aan de kring, die behouden werden’ (Handelingen 2:47).