Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, zodat de kracht, die alles te boven gaat, van God is en niet van ons.
Omdat de tekst begint met ‘maar’ gaan we eerst lezen wat hieraan vooraf gaat. Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus (2 Kor.4:6). Deze tekst: ‘Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister,’ verwijst heel krachtig naar de eerste verzen van de Bijbel: En God zeide: Er zij licht; en er was licht (Gen. 1:3). Tijdens de scheppingsdagen brak er, vanuit de duisternis die er op de aardbol was, door het zweven van Gods Geest over deze duisternis, licht door.
En de apostel Paulus drukt in zijn brief aan de Korintiërs uit, dat vanuit het duister van ons bestaan Gods licht ook doorgebroken is in onze harten. Dit licht heeft niet slechts tot doel om de duisternis te verbreken, maar, zoals de tekst in vers 6 ook weergeeft, iets aan het licht te brengen, te openbaren, nl. de kennis van de heerlijkheid Gods. Het woord ‘kennis’ betekent niet zo zeer ‘er iets over weten’, maar eigenlijk meer ‘inzicht, verstaan, deel hebben aan.’ We kunnen de tekst dan zo vertalen: Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons deel te laten hebben aan de heerlijkheid Gods
Het woord ‘heerlijkheid’ is ook de moeite waard om aandacht aan te besteden. Dit woord betekent zoiets als: iets verstaan, wat onlosmakelijk tot gevolg heeft dat men tot aanbidding en lofprijzing komt. Het is dus het tegenovergestelde van, zoals de Bijbel het zegt De kennis maakt opgeblazen (1 Kor. 8:1). Het grote verschil is hierbij de gezindheid: als de kennis ons tot zelfverrukking brengt óf: tot aanbidding brengt vanwege de openbaring van God. Alle kennis die wij verzamelen, buiten Christus om, maakt opgeblazen en vervreemdt ons van God. Hiervan zegt de Schrift: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het verstand der verstandigen zal Ik verdoen (1 Kor.1:19).
De kennis waarvan Paulus in 2 Kor.4:6 spreekt, kan niet opgeblazen maken, omdat – en nu komen we dan aan onze tafeltekst – dit ons het besef geeft dat het een schat is die geborgen is in aarden vaten. Deze kennis heeft God namelijk toevertrouwd aan mensen, hier ‘vaten’ genoemd, die maar heel broze instrumenten, werktuigen zijn. Dit schept voor God een mogelijkheid om Zich te openbaren aan de wereld om ons heen! Wonderlijk dat in deze tekst aan de ene kant de broosheid van het instrument, de mens, wordt weergegeven, maar aan de andere kant de ‘kracht’ die van het broze werktuig uitgaat naar onze naasten. Want ‘de kracht, die alles te boven gaat’ kunnen we ook eenvoudig vertalen met: voortreffelijke vaardigheid. Dit krijgt gestalte in de aanbidding.
Als we deze tekst lezen, kan het verlangen groeien, dat we meer dan ooit vanuit de aanbidding zullen leven. Dan zullen wij voor de wereld om ons heen tot openbaring komen als echte, eenvoudige, broze, maar toch ook weer loeisterke, zonen en dochters van God!